Jantje van der Aa - de Vries (1930) woonde aan de Oosterstraat toen de oorlog uitbrak.
“De Oosterstraat liep door het bos naar Emmen. Ons huis stond aan het begin van de Laan van de Eekharst, zo’n beetje tussen de Kievitsval en het Zandmeertje in. We woonden er prinsheerlijk! ’s Ochtends, als het geregend had, deed ik het raam open en hoorde ik de vogels in de dakgoot spartelen. Soms, als het had geijzeld en het water rond de takken was bevroren, was het net een sprookje. Maar als het stormde of onweerde, kon het ook griezelig zijn, dan knapten de takken van de bomen.
De oorlog herinner ik me als een periode van saamhorigheid, maar ook als een angstige tijd. Er liepen regelmatig landwachten door het bos, vaak in burger. Ze zochten onderduikers of keken uit naar spullen die ze konden gebruiken, zoals fietsbanden.
We hadden een geheime codetaal afgesproken. Daar reageerde ik direct op, ik was net een afgericht hondje. Zo betekende ‘Haal eens brood van de bakker’ dat de onderduikers gewaarschuwd moesten worden.
Een van mijn twee broers ging in plaats van mijn vader werken in Duitsland. Toen hij ziek werd, kwam hij terug naar huis, daar is hij een paar weken later overleden. Mijn andere broer zat ondergedoken in Noordseschut in een kippenhok bij een boer. Mijn vader wilde hem bezoeken. Op dezelfde dag liep mijn broer op met iemand van de Landwacht. Toen die in de gaten had dat hij naast een onderduiker liep, probeerde mijn broer te ontsnappen. Hij gaf de man een flinke duw en rende het roggenveld in. Het mocht niet baten, hij werd neergeschoten. Op een ladder heeft mijn vader hem met de boer uit het veld getild. Ik was 14 toen de vrede kwam, maar het staat me allemaal nog helder voor de geest.
Toen Emmerhout gebouwd werd, moesten we weg uit de Oosterstraat. We verhuisden naar Angelslo, en nu woon ik alweer zo’n 20 jaar in De Schans. Ik woon alleen, maar bij één van de medebewoonsters loop ik graag in en uit. We houden elkaar in de gaten.”