Erik Jeurink groeide op aan de rand van de Laan van het Kwekebos, tegenover het Zandgat van Jansen.
“Vanaf dat ik de straat over mocht steken, kwam ik bij het Zandgat van Jansen. Er staan nu huizen, maar in die tijd moest je eerst door een bos voordat je bij het water was. In de zomer gingen we er zwemmen, in de winter schaatsen. Later kwamen de feestjes. We legden allemaal wat geld in zodat we konden barbecueën. Muziekje op, biertje erbij, wat blowen en als het warm was, gingen we ’s nachts zwemmen.
Ik nam vaak het initiatief voor die feestjes, samen met Fedor Gebert. Door de week hadden we het er al over. Gaan we dit weekend nog wat doen? Dan sprokkelden we alvast wat hout. Vrijdagmiddag konden we dan zo die kant op. Het ging altijd goed. We zorgden voor elkaar, er was echte saamhorigheid. De dag na een feestje ruimden we op. Dat vond ik nooit erg, ik was er toch wel. En het viel altijd reuze mee met de rotzooi. We hadden weinig geld, alle flesjes gingen mee terug naar huis voor het statiegeld.
Bij mooi weer zaten we bij het Gat zelf. Als het slecht weer was, gingen we naar de Romney-loods. Die stond bij het oude huis van Jansen, richting Rondweg. Er lag mooi geel zand op de vloer, dat was een overblijfsel van het bedrijf dat er had gezeten.
Het huis zelf was een vervallen bende, maar je kon wel zien dat het een luxe villa was geweest. Er was een zwembad en een enorme ruimte in de kelder met een garage voor zijn auto’s. Op een gegeven moment hebben graffiti kunstenaars de muren beschilderd, dat was wel cool.
Bij het Gat waren we onbespied onszelf. Niemand had last van ons. De sfeer was heel open, iedereen was welkom. Er was letterlijk en figuurlijk ruimte om kattenkwaad uit te halen. Het Zandgat, dat is mijn jeugd. In mijn hoofd staat het gelijk met vrijheid.”